Het meisje dat met een kraai trouwde
Er was eens een kraai die dolgraag met een meisje wilde trouwen. Hij hulde zich in een kalfsleren kleed en maakte zich mooi met allerlei sieraden. Zo probeerde hij voor een man door te gaan die indruk zou maken.
Weldra werd hij hartstochtelijk verliefd op een jong meisje. Hij benaderde haar ouders en de onderhandelingen schoten lekker op. Haar vader zei echter: "Ik wil dat je het huwelijk uitstelt tot ze oud genoeg is om te trouwen."
Dat vond de kraai niet leuk. Hij wond zich zo op over zijn aanstaande huwelijk dat hij dikwijls kwam kijken hoe het met zijn bruid stond. Maar het meisje hield hem ook goed in de gaten. Zo goed zelfs dat het haar begon op te vallen dat haar bruidegom af en toe bepaald kraaiachtig uit de hoek kon komen.
Het meisje liet daar eerst niets over los, maar na een tijdje nam ze haar moeder in vertrouwen: "Mama, huwelijk me alsjeblieft niet uit aan een man die meer op een kraai lijkt!" - "Hoe durf je!" reageerde de moeder boos. "Als hij echt een kraai is, laat hem je dan maar opeten." Het meisje zocht steun bij haar vader: "Vader, geef me niet ten huwelijk aan een kraai!" - "Wat een rotsmoes!" schreeuwde vader. "Zeg dan meteen dat je hem niet graag ziet. Maar ga niet de eer van die voorbeeldige jongeman bekladden. Een kraai! Hoe verzin je het?"
Het meisje wilde niet ongehoorzaam zijn en kwam niet meer op het onderwerp terug. Op haar trouwdag ging ze braaf met haar echtgenoot mee. Ze volgde hem over bergen, langs rivieren en door bossen. Toen ze moe werd vroeg ze: "Hoe ver is het nog?" - "Nog heel ver," antwoordde de kraai. Ze liepen zwijgend door en pas veel verder begon de kraai vragen te stellen. "Vliegen er nog steeds vliegen uit je land om je hoofd?" - "Nee, die zijn allang weg," zei het meisje. "Zie je nog steeds de stront van jullie vee?" - "Nee, die zie ik allang niet meer." Terwijl ze verder en verder het woud inliepen wilde de kraai weten of ze de bergtoppen in haar land nog kon zien. Dat kon ze allang niet meer.
Midden in het woud bleef de kraai staan om naar een hoge boomtop te wijzen. "Daar woon ik," zei hij. Thuis ontdeed hij zich van zijn kalfsleren kleed en zijn sieraden, en het meisje kon zien dat ze inderdaad was gehuwd met een kraai. "Roep maar zoveel je wilt om je vader en moeder," sprak hij wreed. "Niemand kan je hier horen. Ik moet nog even weg. Maar daarna wordt het smullen!"
Het meisje begon te huilen en zong:
"Yieyio papa
keitu apa ajoki
mikincho ele tung'ani
amu olkurruk
njio kukuny aisho.
Moeder vader
heb ik jullie niet gezegd
me niet aan hem te geven
hij is een kraai
jullie zeiden: laat hem je dan maar opeten."
Dit klaagliedje bleef ze herhalen.
Toevallig waren een eindje verderop enkele krijgers op weg naar huis na een leeuwenjacht. Er was ook een broer van het meisje bij, en zelfs een vroegere geliefde. Die geliefde sprak: "Stil! Hoorde ik daar niet de stem van je zuster?" Haar broer antwoordde: "Tja, maar, die dochter van mijn moeder heeft je blijkbaar flink te pakken gehad. Denk jij eigenlijk ooit wel aan iets anders? Nu houd je zelfs het zingen van de vogels voor haar stem." Maar na een tijdie was er geen twijfel meer mogelijk: ergens in het woud zong een meisje haar droefste lied. De krijgers gingen op zoek.
Toen ze haar vonden kregen ze te horen dat ze was uitgehuwelijkt aan een kraai die haar wilde opeten. Ze gaven haar een dikke stok: "Hiermee moet je hem hard op zijn kop tikken. Wij doen de rest wel." De krijgers verstopten zich onder de boom.
Gebukt onder brandhout kwam de kraai terug. Toen hij zijn huis in wilde, mepte het meisje hem zo hard op zijn schedel dat hij met brandhout en al naar beneden viel. Onmiddellijk werd de kraai afgemaakt door de krijgers. Ze namen het meisje mee naar het dorp, en daar trouwde ze nog eens. Maar ditmaal met haar vroegere geliefde die als eerste haar stem had herkend.